Fanon: gevangen in de witte blik

In de Nederlandse editie van Frantz Fanons Peau noire, masques blancs wordt het n-woord gebruikt als equivalent voor het Franse nègre. Grâce Ndjako laat zien dat die keuze misplaatst is en niet te rijmen valt met Fanons project. In samenwerking met de Nederlandse Boekengids & Alphabet Street, gilde voor Zwarte (Beeld)Taalkundigen & Wordsmiths.

Door Grâce Ndjako

De afgelopen jaren vond het antiracismedebat zijn weerslag in verschillende geledingen van de samenleving. Denk aan de problematisering van diversiteit en representatie in de media, discussies over Zwarte Piet en het debat rondom etnisch profileren. Ook op universiteiten wordt veel over antiracisme gediscussieerd. Toen studenten en medewerkers van de Universiteit van Amsterdam (UvA) tijdens de Maagdenhuisbezetting van 2015 voor democratisering pleitten, zetten groepen als University of Colour in op het dekoloniseren van de universiteit en haar curricula. Op aanbeveling van de Commissie Diversiteit die uit de protesten voortkwam, stelde de UvA een Chief Diversity Officer aan. Nu zet het debat zich voort op een nieuw terrein: de boekvertaling. Recent ontstonden ‘nieuwe’ controverses rondom de vertalingen van het werk van zwarte denkers en auteurs. Nieuw tussen aanhalingstekens, want steevast ligt het probleem bij het vertalen van een specifieke term.

Dat gevecht rondom namen en formuleringen zal filosofen bekend in de oren klinken. Verschillende redacteuren hebben recent aangegeven specifieke woorden niet onvertaald te willen laten, maar in de filosofie is die strategie bepaald niet ongebruikelijk. Wees bij het lezen van een vertaalde filosofische tekst niet verbaasd wanneer je termen als Lebensweltcogito, of Gewissen aantreft. Maar schrik ook niet als je onvertaalde begrippen tegenkomt in een ander schrift, oud-Griekse termen als ἐποχή (épochè) en τέλος (telos) bijvoorbeeld. Filosofen willen teksten vaak zo nauwkeurig mogelijk lezen en de ideeën van een denker zo accuraat mogelijk overbrengen. Dus spreken zij liever van Dasein dan van er-zijn. Dat laatste zou namelijk niet volledig de lading dekken die Heidegger met zijn begrip zou hebben beoogd. Sterker nog, de term is eigenlijk niet goed te vertalen naar het Nederlands. Ditzelfde gevoel voor precisie verklaart waarom mijn filosofiedocenten in Parijs voorzichtig waren met het gebruik en vertalen van het Duitse woord Geistin Hegels teksten. Het Franse woord esprit zouniet adequaat zijn om de betekenis daarvan te benaderen: je leest de Franse term esprit toch anders dan wat Hegel met Geist probeerde uit te drukken.

Tijdens een college filosofie kun je vaak rekenen op het advies van je docenten over welke vertaling je het beste kunt gebruiken. Soms zijn Nederlandse vertalingen niet adequaat en ben je beter af met een Engels exemplaar. Je zou denken dat een dergelijke omgang met teksten voor mensen die echt met tekst werken vanzelfsprekend is. Toch moest ik eind 2018 bij een boekpresentatie in De Balie nog zien uit te leggen waarom het van belang is dat een vertaling van een theoretisch werk de ideeën daarin zo secuur mogelijk weergeeft. Het verlangen naar een nauwkeurige weerspiegeling van die specifieke tekst leidde tot controverse. De tekst was Peau noire, masques blancs van Frantz Fanon, een psychiater en Panafrikaanse filosoof uit Martinique die zeer invloedrijk is in postkoloniale studies, Afrikaanse filosofie en Afro-pessimisme. Het ene, heikele woord waar het dit keer om gaat, is nègre. Het was immers maar een woord, en wie weet wat de denker in kwestie daar ruim zestig jaar geleden mee bedoelde?

Het was immers maar een woord, en wie weet wat de denker in kwestie daar ruim zestig jaar geleden mee bedoelde?

Gedurende de discussie over de vertaling – zowel tijdens de boekpresentatie in De Balie als daarbuiten – hoorden we onder meer stemmen van mensen die zich niet in het werk van Fanon hebben verdiept of zelf nooit hoeven na te denken over de betekenis en implicaties van het n-woord en het woord nègre – en daar ook niet de moeite voor hebben genomen. Zij komen niet verder dan de gedachte: ‘Ja, die zwarte mensen vinden het tegenwoordig kwetsend. Ik wil best begrijpen dat dit vervelend voor ze is, maar...’ En daarnaast stellen vragen als ‘Moeten ook historische teksten zich gehoorzaam voegen naar activistische eisen?’ zoals Elma Drayer deed in de Volkskrant (3 januari 2019) – een samenvatting die vertaler Jeanne Holierhoek in haar verantwoording gepubliceerd door VertaalVerhaal ‘bondig en treffend’ noemt. Sommigen beweerden dat de vertaaldiscussie voort zou komen uit hedendaagse politieke correctheid, toegepast op het begrippenapparaat van een 67 jaar oude tekst. Vertaler Jeanne Holierhoek merkte in haar videocolumn tijdens het debat in De Balie op dat zij ‘bepaalde woorden niet politiek correcter’ had gemaakt. In haar verantwoording stelde zij bovendien dat vertalen ‘ingewikkelder wordt wanneer het gaat om woorden die door de tijd heen bevracht zijn geraakt met een negatieve connotatie’ en dat zij ‘niet de illusie heeft dat deze tekst zal worden gelezen door zwarte activisten’. Het verstrijken van 67 jaar heeft er blijkbaar voor gezorgd dat er een duisternis is gevallen over de betekenis van Fanons werk, waardoor niet meer te achterhalen valt wat hij bedoelde met de woorden en concepten die hij gebruikte. Een duisternis waar Descartes, Hegel en Husserl, wier teksten veel langer geleden zijn geschreven, kennelijk niet in dezelfde mate onder hoeven te lijden.

 Noir en nègre 

In Fanons tekst komt zowel het woord Noir als het woord nègre voor. Waarom zou hij twee termen gebruiken, Noiren nègre, als deze hetzelfde voor hem betekenen? Het antwoord is simpel: Fanon verleent niet dezelfde betekenis aan beide woorden, noch hebben zij dezelfde functie in zijn tekst.

In ‘Fanon’s Body of Black Experience’ stelt de Amerikaanse cultuurwetenschapper Ronald Judy het volgende: ‘Being recognized as nègre is not the same thing as being perceived as l’homme de couleur, “the man of color,” or le Noir, “the Black.” Fanon employs these terms with relative consistency to designate that consciousness that is in-itself and for-itself, in contradistinction to the nègre.’ Het gaat Fanon dus om de verandering in bewustzijn bij zwarte mensen, namelijk het bewustzijn van het feit dat ze zwart zijn, en wat dit proces van bewustwording voor hen betekent. Noir, ofwel zwart, is een stadium in dat proces, waarin het bewustzijn niet meer alleen op zichzelf bestaat, maar ook voor zichzelf en voor anderen. Als bewustzijn ook voor zichzelfbestaat kan het niet gereduceerd worden tot wat het voor anderen en op zichzelf is, zoals bij een ding. Precies daardoor kun je spreken van een subject, een mens. De Noirbestaat dus niet meer alleen als biologisch gegeven met een zwarte huidskleur: hij of zij bestaat niet meer alleen voor anderen, dat wil zeggen, niet alleen maar voor wit, in de waarneming van wit, en ten opzichte van wit. De Noirbestaat als persoon. Het is deze nieuwe vorm van bewustzijn, een bewustzijn van de wereld en de plaats die hij of zij daarin inneemt, waar Fanon het woord Noir voor gebruikt.

Dat geldt niet voor de nègre. Deze verschijnt voor de ander, voor wit: een koloniale positie waarin de nègreals biologisch gegeven bestaat, als een biologisch gevaar. De nègreis dus nègrein de ogen van wit, in de ogen van de kolonist.

De nègre boezemt angst in, en wekt nieuwsgierigheid op, zoals wanneer hij of zij wordt waargenomen door een kind dat zegt: ‘Regarde le nègre!... Maman, un nègre!...’Waarop de moeder antwoordt: ‘Chut! Il va se fâcher...’ De moeder stelt de nègredaaropgerust: die moet niet letten op wat het kindje zegt. Het kind weet nog niet dat de nègre net zo beschaafd is en dat hij het ondanks zijn voorkomen wel goed meent. De nègre voelt dat er iets nieuws gebeurt wanneer hij of zij wordt waargenomen door de blik van de ander: ‘Je sens, je vois dans ces regards blancs que ce n’est pas un nouvel homme qui entre, mais un nouveau type d’homme, un nouveau genre. Un nègre, quoi!’ – Ik voel, ik zie in deze witte blikken dat niet een nieuw mens zijn intrede doet, maar een nieuw type mens, een nieuwe soort. Een nègre! – schrijft Fanon. Hij of zij is geen subject, geen volwaardig mens, maar realiseert zich een object te zijn te midden van andere objecten.

In de Franse taal is de verwijzing naar slavernij en het kolonialisme altijd aanwezig.

Om dit onderscheid goed tot zijn recht te doen komen laten veel academici die zich hebben gespecialiseerd in het werk van Fanon – zoals de Amerikaanse filosoof Lewis R. Gordon en de eerder genoemde Ronald Judy – de Franse term staan om zo de dialectiek ervan te behouden. Judy zegt hierover het volgende: ‘This equivocality is crucial to the movement of Fanon’s thought; it underscores the extent to which even the seemingly neutral descriptive term presumes a dialectic in which le nègre is the antithesis of l’Homme.’ Hij voegt daaraan toe: ‘To become nègre is to die as a human’.

Tijdens de boekpresentatie van de Nederlandse vertaling van Peau noire, masques blancs in De Balie, en later ook in een podcast van Dipsaus, heb ik al toegelicht hoe in de Franse taal de verwijzing naar slavernij en het kolonialisme altijd aanwezig is. Zo is de Franse term voor de trans-Atlantische slavenhandel La Traite négrière, en is het woord voor slavenhandelaar négrier. Een ghostwriter heet in het Frans een nègre littéraire. Waarom? Omdat het iemand is die hard werkt voor een ander en daar zelf niet de erkenning voor krijgt. In het geval dat de ghostwriter wel een beetje erkenning krijgt, zoals wanneer diens naam ook op de cover verschijnt, spreekt men van een métis– gemengd – want echt nègre is die dan niet meer. Dan heb je in het Frans ook nog oude spreekwoorden zoals ‘Travailler comme un nègre,’ hard werken, zwoegen... als een slaaf.

 Het n-woord 

In de nieuwe vertaling is nègre vertaald naar het Nederlandse n-woord. De vraag dient zich direct aan: kent het Nederlandse n-woord eenzelfde dialectiek als het Franse nègre? Zien we in het Nederlands de directe en expliciete verwijzing naar het slavernijverleden en kolonialisme terug zoals bij het Franse woord? Begrijpt een Nederlandstalige lezer het cruciale verschil dat Fanon maakt tussen Noir – een zwarte persoon – en nègre – een gedehumaniseerd biologisch gegeven met een zwarte huidskleur – wanneer het woord nègre vertaald wordt naar het n-woord? Het n-woord – dat columnisten in Nederland, die weten dat het als kwetsend wordt ervaren, alsnog schaamteloos en herhaaldelijk neer kunnen pennen. Het woord dat je nog altijd kan horen tijdens praatprogramma’s op tv. Het woord dat door veel mensen nog altijd wordt gezien als een synoniem voor zwart persoon. Zien we in de nieuwe vertaling dat deze overwegingen zijn gemaakt, dat er is nagedacht over deze implicaties? Het antwoord op al deze vragen is: nee.

Zelf probeerde de vertaler dit probleem in eerste instantie op te lossen door de dosering aan te passen, door soms het woord nègre te vertalen met zwart. Dat is uiteindelijk niet doorgegaan omdat de erfgenamen van Fanon dat niet wilden. De dochter van Frantz Fanon, tevens hoofd van de Fondation Frantz Fanon, heeft later aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van de vertaalcontroverse. Aangezien zij de Nederlandse taal niet beheerst kon ze geen weet hebben van het verschil in betekenis tussen het Franse nègre en het Nederlandse n-woord. Zwarte denkers, schrijvers en activisten hadden al het vermoeden dat de nuanceverschillen niet aan de erfgenamen waren gecommuniceerd. Met het oog op Fanons bedoelingen had de vertaler er beter aan gedaan dat wel te doen.

Het is – en wel in het bijzonder in het kader van deze tekst – niet gepast nègre met zwart te vertalen. De woorden noiren nègrehebbenvoor Fanon verschillende betekenissen en functies binnen zijn tekst – het zijn geen synoniemen. Dat de vertaler dacht dat dit een gepaste oplossing zou kunnen zijn wekt de indruk dat ze geen weet heeft van het verschil tussen beide woorden bij Fanon, dat zij het doel van zijn tekst niet begrijpt, en dat zij Fanon simpelweg niet begrijpt. Op de momenten waarop de link naar het slavernijverleden en de koloniale positie wel duidelijk gemaakt zou kunnen worden is het woord nègrevertaald naar plantagewerker of Antilliaan. Een keuze die ik niet anders kan typeren dan als hoogst opmerkelijk.

Het n-woord – dat columnisten in Nederland, die weten dat het als kwetsend wordt ervaren, alsnog schaamteloos en herhaaldelijk neer kunnen pennen.

Die analyse wordt niet milder wanneer de vertaler later in een verantwoording precies het soort uitspraken doet dat Fanon bekritiseert in het werk dat zij heeft vertaald. Holierhoek geeft aan bewondering te hebben voor Fanons belezenheid. Zo had ook André Breton bewondering voor Aimé Cesaires beheersing en gebruik van de Franse taal. Daarover merkte Fanon het volgende op: ‘je ne vois pas en quoi résiderait le paradoxe en quoi résiderait la chose à souligner, car enfin M. Aimé Césaire est martiniquais et agrége de l’Université.’ Fanon ziet niet in waarom het opmerkelijk zou zijn dat Aimé Césaire, die afkomstig is uit Martinique (waar Frans de officiële taal is) en die heeft gestudeerd aan prestigieuze Parijse scholen zoals het Lycée Louis-le-Grand en de École Normale Supérieure (waar onder anderen ook Henri Bergson, Jean-Paul Sartre, Louis Althusser en Michel Foucault studeerden) de Franse taal uitzonderlijk goed beheerst. Op soortgelijke wijze vraag ik me ook af waarom de bewondering voor een belezen psychiater en filosoof als Fanon benadrukt moet worden: vanzelfsprekend was hij bekend met het werk van andere denkers binnen zijn discipline.

Wanneer iemand die Fanon vertaalt zich naar aanleiding van felle kritiek laatdunkend uitlaat over zwarte activisten kan er geen andere conclusie worden getrokken dan dat zij niets heeft begrepen van diens werk – uitgerekend Fanon, de man van actie, de man die zelf naar Algerije vertrok om bij te dragen aan de onafhankelijkheidsstrijd, de man die kritiek uitte op zwarte intellectuelen die enkel door middel van cultuur of literaire werken een bijdrage dachten te leveren aan de bevrijding van het volk. Ik moet denken aan de volgende uitspraak uit Fanons Les damnés de la terre:

L’intellectuel colonisé cependant tôt ou tard se rendra compte qu’on ne prouve pas sa nation à partir de la culture mais qu’on la manifeste dans le combat que mène le peuple contre les forces d’occupation. Aucun colonialisme ne tire sa légitimité de l’inexistence culturelle des territoires qu’il domine. On ne fera jamais honte au colonialisme en déployant devant son regard des trésors culturels méconnus.

Fanon schrijft daar dat de gekoloniseerde intellectueel zich zal realiseren dat je het bestaan van een natie niet bewijst aan de hand van cultuur, maar dat zij zich toont in de strijd die het volk voert tegen de bezettingskrachten. Volgens hem put geen enkel kolonialisme zijn legitimiteit uit het niet-bestaan van cultuur in de gebieden die het overheerst. Men zal het kolonialisme daarom nooit kunnen beschamen door ongekende culturele schatten voor zijn aanblik te etaleren.

 Lumumba: Noir en vrij 

Op dit punt wil ik wijzen op de toespraak die Patrice Lumumba, premier van het net onafhankelijk geworden Congo, hield op 30 juni 1960 – de dag van de Congolese onafhankelijkheid. Daarin richtte hij zich tot zijn landgenoten, die daarvoor een toespraak van de Belgische koning Boudewijn te horen hadden gekregen. De koning prees zijn voorganger Leopold II voor diens ‘moed’, het ‘grootse werk’ dat hij in Congo had verricht en alle ‘ontwikkelingen’ die daarna onder het gezag van de Belgische staat hadden plaatsgevonden. Wat de Belgische koning vertelde kwam alleen niet overeen met de manier waarop de Congolezen die tijd zelf hadden ervaren. Dus neemt Lumumba het woord.

‘Congolais et Congolaises, combattant de l’indépendance aujourd’hui victorieux, je vous salue au nom du gouvernement congolais,’ spreekt hij tot zijn landgenoten en strijders voor de onafhankelijkheid. Hij wil dat zij deze dag in hun hart bewaren, een dag waar lang naar is toegewerkt. Geen enkele Congolees mag vergeten dat de overwinning door een vurige en idealistische strijd is behaald, betoogt hij, een strijd waar zij trots op mogen zijn, want het heeft een einde gemaakt aan een vernederende, met geweld opgelegde slavernij: 

Nous avons connu le travail harassant exigé en échange de salaires qui ne nous permettaient ni de manger à notre faim, ni de nous vêtir ou nous loger décemment, ni d’élever nos enfants comme des êtres chers. Nous avons connu les ironies, les insultes, les coups que nous devions subir matin, midi et soir, parce que nous étions des nègres.

Lumumba beschrijft die periode: uitputtend werk voor minieme salarissen waarmee niemand in staat was zichzelf goed te voeden, te kleden, te huisvesten noch hun kinderen als dierbare wezens op te voeden. De Congolezen hebben elke morgen, middag en avond steken, beledigingen en spot moeten ondergaan, omdat zij nègreswaren. De Congolees was nègre voor de Belgische kolonisator, het is de nègredie werd vernederd, de nègredie werd mishandeld.

 Maar nègresis wie zij waren, ‘nous étions des nègres’. 

Sinds de onafhankelijkheid hebben de Congolezen zich bevrijd van de Belgische onderdrukking. De nègre is niet meer, en we zien hem niet meer terugkomen in de rest van Lumumba’s toespraak. Voortaan zal het gaan om zwarte mensen: Congo behoort nu aan hen toe. Lumumba spreekt zijn hoop uit voor Congo en het Congolese volk. Na de onafhankelijkheid zal de zwarte persoon aan de wereld tonen waar hij of zij, in vrijheid, toe in staat is: ‘Nous allons montrer au monde ce que peut faire l’homme noir quand il travaille dans la liberté, et nous allons faire du Congo le centre de rayonnement de l’Afrique tout entière.’

 Wit en essentieel 

Lumumba richtte zich tot zijn landgenoten. Hoe het verliep na zijn toespraak? De Belgische koning voelde zich beledigd. Waarom? Waarom schrok hij van deze jonge Congolees, deze jonge zwarte man, die tegen zijn landgenoten sprak? Waarom schrok hij van deze jonge Congolees die tot de ‘Congolais et Congolaises, combattants de l’indépendance aujourd’hui victorieux’ sprak over wat zij hebben ervaren, wat zij hoopten achter zich te laten en over hoe zij hun toekomst voor zich zagen? Omdat deze jonge Congolees tot zijn mede-Congolezen sprak over de toekomst van hun land. En voor de koning, voor hem was het alsof hij alleen maar over hun schouders kon meekijken.

Lumumba’s toespraak was de toespraak die de Congolezen wilden horen. Zij ging recht in tegen Boudewijns toespraak, die Leopold II en de koloniale onderneming prees. Lumumba had het over slavernij, vernederingen en leed. Leopold II was geen genie en het Belgisch kolonialisme geen humanitaire onderneming. Maar het was niet de toespraak die hij– koning Boudewijn – wilde horen.

Wat zich voordeed aan de Belgische koning en alle Belgen die zich verontwaardigd voelden door Lumumba’s toespraak is de vraag die Sartre zijn landgenoten stelde in Orphée Noir: ‘Waar hoopten jullie op, toen jullie de mondprop weghaalden die deze zwarte monden sloten? Dat ze jullie zouden loven? Deze hoofden die onze vaders met geweld tot de grond hadden geduwd, dachten jullie wanneer zij weer zouden opstaan, aanbidding in hun ogen te kunnen aflezen?’

Verontwaardiging, belediging, woede: het zijn de gevoelens die je hebt bij het aanhoren van een boodschap die nooit voor jou bedoeld was terwijl je het tegelijkertijd niet voor mogelijk hield dat er iets niet voor jou bedoeld zou kunnen zijn. De witte mens is immers een regard pur, altijd degene die ziet, en nooit degene die gezien wordt. Dit merkwaardige gevoel waar de Belgische koning mee geconfronteerd werd, omschrijft Sartre als volgt: ‘Zie hier zwarte mannen staan die ons aankijken, en ik wil dat jullie net als mij de schok voelen gezien te worden.’ Boudewijn voelde de schok, maar kon het gevoel daarvan niet aan. Hij is immers essentieel, alles verloopt via de witte mens en dankzij de witte mens. Het is het licht van zijn ogen dat alles aan de schaduw onttrekt. Wanneer is Congo ontdekt? In 1482 door Diego Cão. Wie verkende voor het eerst haar binnenlanden? Henry Stanley in 1877. Wie redde haar van slavernij en bracht haar beschaving? Leopold II met zijn grootse visie.

Op geen enkel moment is het de bedoeling om de ontwikkeling die de zwarte persoon doorstaat te etaleren en dingen kan zeggen als: ‘Je les connais’, ‘Ils sont comme cela.’

De witte mens is essentieel en schept de voorwaarden voor alles wat er komen zal. Congo wordt onafhankelijk en de jonge Congolees stelt zich een toekomst voor. Maar zie daar, de Belgische koning. Zwarte filosofen en schrijvers verzetten zich tegen het kolonialisme en kolonialiteit: ze creëren iets nieuws en komen tot een radicaal nieuw denken. Maar zie daar, de westerse universiteit. Latere zwarte filosofen, schrijvers en activisten verzetten zich tegen ditzelfde kolonialisme en diezelfde kolonialiteit en bouwen voort op het werk van hun voorgangers. Wie treffen we dit keer aan? Het is de witte vertaler.

De witte mens is essentieel – alles verloopt via de witte mens en dankzij de witte mens – dus mag de vertaler aannemen dat Fanon ‘zich evengoed tot witte lezers richt’. Het gaat hier om een aanname van een vertaler die verder geen expert is op het gebied van Fanon, Afrikaanse of Africanafilosofie. Wie zou Fanons beoogde publiek zijn geweest met de publicatie van een boek genaamd Peau noire, masques blancs, met daarin hoofdstukken als ‘l’expérience vécue du Noir’, de doorleefde ervaring van de zwarte persoon?

Peau noire, masques blancs gaat om een proces van bewustwording, om de ontwikkeling die een zwart persoon doormaakt. In het boek volgen we het proces waar de zwarte protagonist doorheen gaat om zijn bestaan als mens, als volwaardig subject, te bevestigen. Fanon is zowel de hoofdpersoon als de gids die ons door de verschillende stadia en langs obstakels leidt. Het zijn wegen die ook zijn voorgangers Césaire en Senghor hebben bewandeld. Hij schrijft over het parcours van zwarte mensen, en voor zwarte mensen. Zoals Sartre schreef over de négritude – de literaire stroming en intellectuele beweging die in de jaren dertig in Parijs ontstond onder zwarte denkers en schrijvers uit de Franse koloniën – is het voor de witte persoon alsof je over de schouders meekijkt naar geschriften die niet voor jou zijn geschreven. Op geen enkel moment is het de bedoeling om de ontwikkeling die de zwarte persoon doorstaat te etaleren en dingen kan zeggen als: ‘Je les connais’, ‘Ils sont comme cela.’ Een dergelijke blik kan alleen leiden tot objectiverende kennis. Juist die blik wordt door Fanons boek geproblematiseerd.

Maar de witte mens is essentieel en schept de voorwaarden voor alles wat er komen zal. Dus wanneer zwarte denkers, schrijvers en activisten de discussie aangaan over een recente vertaling, en dit niet de discussie is die de vertaler zelf wil voeren, kan zij dit naast zich neerleggen – zij heeft als vertaler immers de macht in handen. Zij geeft aan dat in het debat zoals het nu plaatsvindt ‘misverstanden en verkeerde interpretaties’ aaneengeregen worden en dat het ‘serieus’ genoeg is. Wat zwarte activisten van de vertaling vinden interesseert haar niet, getuige haar verwachting dat zij de vertaling niet zullen lezen. Het is voor haar ‘een thuiswedstrijd’. Zwarte activisten zijn blijkbaar niet het beoogde publiek van de denker die schreef dat je het bestaan van een natie toont in de strijd tegen de bezettingskrachten. Vertaler Jeanne Holierhoek spreekt de hoop uit dat haar vertaling ooit tot een echte discussie zal leiden, oftewel een die zijbegrijpt en accepteert. Zij is essentieel, zij schept de voorwaarden. Of zoals Fanon zelf stelt in het boek dat zij heeft vertaald: ‘C’est que le Blanc n’est pas seulement l’Autre, mais le maître, réel ou imaginaire d’ailleurs’ – want de witte is niet alleen de Ander maar ook de meester, reëel of ingebeeld.

Photo: Tony Webster tony@tonywebster.com
CC BY 2.0

Grâce Ndjako studeerde Filosofie en Politicologie in Amsterdam en Parijs. Tijdens haar studie heeft zij zich vooral bezig gehouden met postkoloniale kwesties. Ze is momenteel onderwijsassistent niet-Westerse filosofie aan de Universiteit van Amsterdam.