Hij lachte met zijn hele gezicht; zijn grote ovale ogen knepen zich dan dicht, terwijl diepe kuiltjes verschenen als bij toverslag, zijn grote witte tanden ontbloot, zijn volle lach bedwelmend in intensiteit en diepte. Ik deed er alles aan om zijn prachtige lach van hem te ontfutselen. Mijn verhalen werden grootser en onwaarschijnlijker terwijl ik hem probeerde te vermaken met mijn leven in Europa. Ik moet bekennen dat ik, tegen het einde van dat jaar, vele van mijn verhalen speciaal voor hem verzon. Hij was zowel mijn muze als mijn publiek. Ik sprak hem urenlang toe, terwijl hij werkte.
DOOR OLAVE NDUWANJE
Hij was het manusje van alles in ons huishouden. Hij maakte de auto’s schoon in de ochtend, hij deed de was met de hand en hij streek ook. Hij hielp bij het koken, deed de boodschappen, opende de poort, hield de woonkamer schoon en bij feestjes hielp hij mij met de bediening. Hij werkte van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij was constant bezig. Hij bewoog over ons erf met een explosiviteit van wil en daad. Hij was alom aanwezig, met zijn lach, zijn productiviteit, zijn focus en zijn kracht.
Hij liep bijvoorbeeld nooit; hij rende overal naar toe. Van opdracht naar opdracht, taak tot taak, boodschap tot boodschap, rende hij. Ik zie hem nog staan: topless, omringd met grote bakken water vol met vuile was, terwijl hij een spijkerbroek met immense kracht droog wringt. Zijn arm-, schouder-, rug- en buikspieren zwellen op, ogenschijnlijk buiten hun voegen; zij scheppen een illusie van hardheid waarin ik wil schuilen. Lachend en luisterend naar mijn Maastrichtse studieverhalen, wrijft hij onze vuile kleding en beddengoed schoon. Zijn korte (schijnbaar doorzichtige) broeken volledig doordrenkt met het spetterende zeepwater en het zweet van zijn werkende lichaam. Hij deed de was het liefst aan het einde van de middag, na de zwaarste hitte van de dag, in de koelte van de sluimerende zon. Hij lachte dan zijn bedwelmende lach, glimmend in de samenzwerende gloed van de zon en het rood van zijn donkerbruine huid. Zijn levenskracht leek te overstromen in de ether, onhoudbaar binnen de poreuze grenzen van zijn lichaam.
Ik was verliefd, en niet zo een beetje ook. Ik dacht niet dat hij het was. Hij was zo mooi, groot, hard en druk. En ik was het totale tegenbeeld: zacht, verwend, lui en werkloos. Ik achtte hem totaal onbereikbaar en vermoedde dat hij waarschijnlijk een homofobe hetero was. Maar gaandeweg dat jaar, meende ik dat hij toch best veel moeite deed om bij mij in de buurt te zijn. Ook nadat ik hem had verteld dat ik niet op meisjes viel. Ook nadat ik hem al zeer expliciete verhalen had verteld van mijn vele seksuele avonturen. Sterker nog, ik meende dat hij juist iets meer zijn best deed om dichterbij mij te komen, om meer te horen, om meer te vragen. Ik kan het me niet meer herinneren, wie de first move maakte, maar ik zal het wel zijn geweest.
Trouwens, het was niet één eerste move, het waren meerdere kleinere moves. Een aanraking hier, een kneep daar; een langere omhelzing dan gebruikelijk, een streling van mijn lippen aan de stoppels in zijn nek. Ik probeer me voor de geest te halen waar en wanneer ik, in een vlaag van durf, ongeduld en honger, hem een eerste kus ontstal. Zo luid was het bonken van mijn hart en de kracht van mijn wereld die verschoof, dat ik niet meer weet hoe hij op die eerste kus reageerde. De honger naar zijn lippen, de smaak er van, maakte me heldhaftiger dan ik was. Ik kuste hem weer, en daarna weer eens. Onze vluchtige kussen in ongeziene momenten, in plooien van de vele schaduwen in dat gigantische huis, werden een spel geheel ons eigen. Een gevaarlijk spel dat mij strakker en strakker bond aan die honger naar hem, naar de belofte van verlies diep in hem.
Details en zintuiglijke herinneringen van ons vrijen, dwarrelen op in lome, zware slierten van associaties. Hoe hij me lustig kuste, hoe teder hij was, hoe hij me opvulde tot barstens toe. Ik proef nog de volzoete smaak van zijn lichaamsgeur, bij de gedachte aan onze heimelijke ontmoetingen. Altijd vers gedoucht en besmeerd met romige en geparfumeerde kokoslotion, kwam hij naar mijn kamer ’s nachts, of in het weinig gebruikte toilet van mijn ouders, of in mijn broer z’n kamer en zelfs eens achter het huisje van de andere bedienden terwijl ze sliepen. Ik kan me herinneren dat zijn spieren, onder mijn vingers, mijn lippen en tong, zijdezacht bleken te zijn. Zo ook zijn lach, tijdens de seks, of erna. Verlegen en schuw, afgeleid en oppervlakkig, een flauw aftreksel van zijn vervoerende lach in de streling van de middagzon. Ik vroeg hem soms dan: “gaat het?”, “wil je dit wel?”, “vind je het wel echt lekker?”. Hij antwoordde dan met zoenen en ik stopte nooit.
Tot voor kort heb ik altijd gedacht dat hij uiteindelijk niet goed tegen de spanning kon. Dat hij het daarom uitmaakte. Ik troostte mijn gebroken hart met het feit dat de risico’s eigenlijk ondraaglijk waren: queer seks hebben in een huis vol met mensen, met een van de kinderen van je werkgever. Of ik bedacht dat het vast geïnternaliseerde queerfobie moet zijn geweest. Dat hij wel bang moest zijn geweest voor zijn status als man of voor zijn christelijke ziel misschien. Dat mijn westerse seksuele progressiviteit een brug te ver was voor hem.
Tot voor kort dacht ik dat hij en ik eenzelfde niveau van risico’s namen, dat we op gelijke voet stonden: ik was een jaartje jonger dan hij, zeer vrouwelijk, getraumatiseerd door en bang voor het ouderlijk geweld van mijn jeugd. Hij, daarentegen, was charmant, groot, masculien, sterk, mijn vaders lieveling. Hij was degene die mij kon afwijzen, verwerpen; degene met de teugels in handen, met de macht om mij geweld aan te doen - het eeuwenoude recht en privilege toebedeeld aan de Burundese man.
Dat dacht ik, tot voor kort. Tot #MeToo. Sindsdien vraag ik me af of mijn onverwachte liefdesverhaal in Burundi wel een gedeeld liefdesverhaal was. In verdwaalde en luider wordende gedachten, vraag ik me af: “Hoeveel durf moet het hem hebben gekost om het af te breken? Hoeveel moed om mij te laten staan, af te wijzen en mijn avances af te wenden?” Heeft hij misschien gedacht: “als ik stop met de seks… zal ik dan niet ontslagen worden?” Of misschien: “wat als Olave, in de woede van afwijzing, haar vader zegt dat ik het geïnitieerd heb, dat ik me opgedrongen heb aan haar? Wie zal hij dan geloven?”
Laatst probeerde ik een reconstructie te doen van ons verhaal, maar nu vanuit zijn kant. Ik stel het me ongeveer zo voor:
Je werkt fulltime als bediende en je woont in bij het gezin van je werkgever. De andere werknemers en jij eten, drinken, douchen, toiletteren en slapen apart van het gezin. Je verdient ca. 30 EUR, max. 50 EUR per maand. Je bent de jongste van alle werknemers. Het is een Tutsi huishouden en je bent Hutu, 23 jaar oud en arm. Je schoolcarrière is ten einde. Je zal hoogstens ooit kunnen promoveren tot kok in een ander rijk gezin. Je huidige werkgever is een vooraanstaand politicus en ondernemer, befaamd om zijn woedeaanvallen.
Plots komt een nieuw kind van het huishouden erbij, 22 jaar oud, onlangs afgestudeerd in Europa, en voor een sabbatical in Burundi. Ze heet Olave, is heel verwarrend in haar gender expressie, vol met verhalen en met een overdaad aan tijd. Tijd om te vertellen, tijd om hele werelden die je nooit zult zien, nooit zult verkennen, op te tekenen in kleurige details.
Ze raakt je aan, misschien een paar keer, ogenschijnlijk per ongeluk, totdat ze het vaker doet als jullie alleen zijn. Misschien kust ze je eerst en je bevriest. Wellicht denk je het te willen of te kunnen verdragen, dat het dan wel over zal zijn. Maar ze zet door. En het wordt een open geheim, dat jullie veel te veel tijd besteden met elkaar. Dat jullie soms samen in een toilet zijn. Wellicht bedenk je dan: “Ik heb niets meer te verliezen. Of ik ermee doorga of ermee stop, ik loop evenveel kans op ontslag.”
Je besluit om niet meer te komen naar de afspraakjes, maar je durft niet ‘nee’ te zeggen. Je belooft te zullen komen. Maar je gaat niet. Je blijft je verbazen dat ze steeds nog eens probeert af te spreken. Je nog eens probeert aan te raken als niemand kijkt.
En dan is het jaar om en gaat ze weer weg. En ze komt ook nooit meer terug. Niet om sorry te zeggen, ook niet om eens vragen te stellen en te luisteren.
Ik wil jullie deze reconstructie voorleggen, niet als boetedoening, ook niet als vrijwaring. Ik ben niet op zoek naar geruststelling noch accolades. Ik zeg niet dat dit het ware verhaal is van mij en Mwiza. Dat kan ik ook niet stellen, want ik weet niet wat zijn verhaal is. Ik heb het nooit gevraagd en ik betwijfel of hij het toen wel kon vertellen.
#MeToo is daarom juist zo baanbrekend. Mensen die hun verhaal niet konden vertellen, door hun afhankelijkheid, kwetsbaarheid en marginalisering, spreken nu. De hashtag MeToo gaat om meer dan aandacht of faam, of medelijden vragen, het is ook niet enkel en alleen een strijdkreet. Het is ook een uitnodiging tot, of zelfs een eis om toerekenbaarheid.
Toerekenbaarheid begint met luisteren, gevolgd door erkennen van de schade die berokkend is. Een erkenning die dan de basis kan vormen voor de ontmanteling van de systemen die ons macht en privileges toebedelen om pijn en trauma teweeg te brengen. Ik heb moedige mensen hun #MeToo verhaal zien en horen geven, maar de verhalen van erkenning en de daden van rekenschap blijven uit. Maar het is nog niet te laat.
Integendeel, het is tijd voor de erkenning van de kwetsbaarheid, marginalisering en stigmatisering van met name (maar niet uitsluitend) zwarte en niet-zwarte vrouwen van kleur, femmes, migranten, moslims, mensen met beperkingen, kinderen, LHBTQIAP-ers, sekswerkers, en geld-armen. Een kwetsbaarheid, marginalisering en achterstelling die het directe gevolg is van het imperialistische, kapitalistische, validistische, hetero-cisseksistische witte suprematische patriarchale systeem waarin we leven. Een systeem dat we tezamen overeind houden. Een systeem dat ons vrijwaart van toerekenbaarheid voor de (seksuele) uitbuiting van die kwetsbaarheid en stigmatisering.
Dat systeem uitdagen, ontmaskeren en ontmantelen vereist ook een uitdaging, ontmaskering en ontmanteling van onszelf. Uitdaging van ons zelfbeeld, ontmaskering van onze medeplichtigheid en blinde vlekken. En ontmanteling van zowel onze privileges als het systeem dat ons privilegieert. Wellicht dan zullen we de moed van overlevenden van dit dodelijke, verscheurende en immorele systeem waardig zijn.
Olave Nduwanje is zwart, veganist, non-binaire trans femme, queer, feminist, Umurundikazi, neuro-atypisch, geldarm en verbeten romanticus. Ze is een van de auteurs in ZWART - Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen en was afgelopen gemeenteraadsverkiezingen Kandidaat-Raadslid voor de Haagse Stadspartij.