Het is een zeldzaam warme vrijdagavond in april terwijl we op het terras van Wunderbar wijn aan het drinken zijn. Om half 11 start in de Arminiuskerk het ‘Andermans huid’ debat als onderdeel van het literaire festival Woordnacht. Karin Amatmoekrim, Stephan Sanders en Adriaan van Dis zullen onder leiding van moderator Leon Heuts het debat aangaan over de vraag of schrijvers wel of niet een vrijbrief hebben om zich te verplaatsen in personages van andere sekse, etniciteit, leeftijd of diersoort.
DOOR EMMA VAN MEYEREN & ZAÏRE KRIEGER
De opsomming klinkt als vluchtig bij elkaar geraapte identiteitskenmerken waarin sommige ontbreken en anderen misschien niet per se relevant zijn (we vragen ons af of dieren er echt van wakker zouden liggen als ze verkeerd gerepresenteerd worden door mensen in boeken). Maar de vraag die eraan ten grondslag ligt is wel degelijk van belang. Fictie gaat om verbeelding en fantasie en is bij uitstek een kunstvorm waar de vrijheid om van alles te representeren, vervormen en verwerken centraal staat. Maar als we het debat over culturele toe-eigening serieus willen nemen dan moeten er misschien ook grenzen aan deze vrijheid gesteld worden. Wij bespreken het debat van de drie schrijvers over deze kwestie.
Fictie en culturele toe-eigening
De moderator, Leon Heuts, begint het debat met een definitie van culturele toe-eigening van panellid Karin Amatmoekrim, waarin de nadruk wordt gelegd op het verschil tussen het kunnen en het mogen schrijven van karakters met een andere identiteit dan de schrijver. Van niet mogen is nooit sprake geweest; er is geen wet die dit verbiedt. Een veel belangrijkere vraag is of je een karakter kán schrijven dat, vanwege verschillen in identiteit, een leven heeft dat heel anders is dan het jouwe. Zoals Amatmoekrim zegt: “Culturele toe-eigening gaat om het kunnen omgaan met het gewicht van een cultuur.”
Helaas zijn de andere twee panelleden, Adriaan van Dis en Stephan Sanders, hier niet volledig door overtuigd. Sanders voelt ongemak met de focus op identiteit die inherent is aan dit debat. Hij wil waken voor een stroming die kunst enkel als politiek ziet. Sanders levert hiermee een belangrijk commentaar op de manier waarop kunst, met name kunst gemaakt door gemarginaliseerde personen, op politieke wijze gelezen wordt. Het neemt uiteraard niet weg dat kunst altijd politiek is, ook als het zich niet zo uit of gelezen wordt. Kritische vragen over de sociaal-politieke positie van karakters in een roman dienen altijd gesteld te worden, zowel door de schrijver als door de lezer. En als een schrijver op deze wijze bewust is van de context die gecreëerd wordt in een verhaal, dan dient er ook bewustzijn te zijn van de verschillen die er bestaan tussen de leefwereld buiten het boek en die in het boek.
De post-raciale mythe en universele karakters
Volgens Van Dis moet er binnen de fictieve wereld toch vooral veel vrijheid blijven bestaan om personages van verschillende achtergronden te creëren. Op een wijze die erg doet denken aan de post-raciale mythe stuurt hij het debat in de richting van een volledig egalitaire wereld. “We moeten naar een punt komen waar we zwarte mensen kunnen bespotten, net als hoe we Brabanders bespotten”, zegt hij met een lach.
Ergens begrijpen we zijn punt, want dat zou duiden op ware gelijkheid. Van Dis vergeet alleen de 400-jarige slavernijgeschiedenis, waarin de goedbedoelde bespottingen van vandaag hun origine vinden. Grapjes over Brabanders kun je niet gelijkstellen met een zwart persoon ‘aap’ noemen, een vergelijking die honderden jaren de slavernij en het beeld van zwarte mensen als inferieur vergoelijkt. Dit is nou precies het soort gebrek aan gevoeligheid en achtergrondkennis die het bijna onmogelijk maakt voor een witte schrijver om in de huid van een zwart persoon te kruipen.
Hoewel Sanders niet zo zeer in dezelfde post-raciale mythe lijkt te geloven nemen ook zijn toevoegingen de machtsverschillen tussen een eventuele witte schrijver en personages van kleur niet serieus. Sanders bekritiseert literatuur die karakters neerzet als universeel, maar gaat niet in op wie zich dit kan permitteren. Kan het zijn dat witte schrijvers onbewust een wit karakter als los van raciale markers beleven, en dus als ‘universeel’ zien?
Het doet denken aan de reacties op J.K. Rowling toen een zwarte actrice gecast was voor de rol van Hermelien in het toneelstuk van Harry Potter. Hoewel er geen sprake was van raciale markers voor het karakter in de tekst was iedereen er toch vanuit gegaan dat Hermelien wit zou zijn. Wat aan dit argument ten grondslag ligt, is dat witte karakters de standaard zijn maar daarmee ook als ‘universeel’ of zelfs ‘saai’ worden ervaren. In de zoektocht naar ‘interessante’ karakters is de volgende stap dan een zwart karakter.
Een belangrijke toevoeging aan Amatmoekrim’s vraag of je een karakter kunt schrijven, is dan misschien de vraag waarom je een karakter een bepaalde identiteit geeft (bewust of onbewust). Als je personages enkel verzint vanuit verveling met je eigen ervaringen dan is het vrijwel onmogelijk dat je de personages die je schrijft niet op een bepaalde manier exotiseert.
Klasse als ware verdeler
De avond krijgt een griezelig randje wanneer een witte vrouw uit het publiek een vraag stelt aan de schrijvers. ‘Ik heb heel lang in Kenya gezeten, en na zo’n lange tijd daar weet ik wel zeker dat ik me makkelijker zou kunnen verplaatsen in een zwarte Keniaan dan in een witte Nederlandse bankier.’ Ze eigent zich op deze manierhet recht toe om in een zwart persoon zijn huid te kruipen, als een soort scène uit Jordan Peele’s Get Out, door haar klasse en tijdelijke geografische afstand boven haar raciale positie te stellen. Sanders is het volmondig met haar eens: ‘Precies, en dat is de ware verdeler, klasse.’ Sanders negeert volledig de geracialiseerde werking van ‘klasse’.
Als laatste geeft Adriaan van Dis de zaal zijn oplossing voor het debat: ‘we moeten allemaal met elkaar naar bed! Zwart, wit, arm, rijk!’ Er klinkt gegniffel uit de zaal. Waarom klinkt er altijd gegniffel in debatzalen? We kijken elkaar aan met een mix van lichte walging en verbazing.
Aan het einde van het debat zijn we er beiden niet van overtuigd dat ‘in Andermans Huid’ kruipen succesvol zou kunnen. Geen van de panellisten heeft eigenlijk beantwoord hoe er precies omgegaan moet worden met het ‘gewicht van een cultuur’, zoals Amatmoekrim culturele toe-eigening aan het begin van het debat omschreef. Het blijkt lastig om culturele toe-eigening als aspect van fictie serieus te nemen zolang machtsstructuren niet centraal staan in het debat. Dit ongemak bij de wijze waarop het debat nu gevoerd wordt, lijkt vooral in Amatmoekrim’s argument terug te komen. Als van ‘niet mogen’ in de strikte betekenis van het woord sowieso al geen sprake is, dan zou het misschien veel interessanter zijn om te kijken naar de materiële implicaties van het ‘kruipen in andermans huid’. Wat betekent het bijvoorbeeld wanneer, in een industrie die zo moeilijk binnen te komen is als de literaire industrie, het witte schrijvers zijn die carrière kunnen maken aan de hand van verhalen over personen van kleur?
Of het nu gaat om Van Dis die een post-raciale wereld voor zich ziet of Sanders die het universalisme van fictie onder de loep neemt, zolang er niet erkend wordt hoe verschillend witte schrijvers en schrijvers van kleur zich in deze debatten kunnen bewegen kan de vraag die deze avond centraal stond eigenlijk niet beantwoord worden. En als het ware debat altijd uit de weg gegaan wordt, kan er nooit genoeg empathie voor de ander gecreëerd worden om succesvol in de huid van een ander te kruipen, als dat zelfs al mogelijk is.
Emma van Meyeren is een schrijver en onderzoeker. Haar werk kun je vinden in Glamcult, de School blog en Noisey. Van de schrijver Sara Ahmed heeft zij het label ‘feminist killjoy’ geleend en deze draagt zij met trots.
Zaïre Krieger is een Internationaal & Europees Recht studente met een passie voor mensenrechten. Deze duizendpoot deelt met columns, films en speeches haar hersenspinsels (#zairedenkthardopna) in de hoop de wereld een beetje beter te maken.