Sabrine Ingabire, journalist en schrijfster bij Uitgeverij Pluim/Dipsaus, schrijft vanaf vandaag exclusief voor Dipsaus een tweewekelijkse column. In de eerste editie zet Sabrine uiteen hoe ze door de jaren heen haar vertrouwen verloor in het perspectief en wereldbeeld van witte (mannelijke) recensenten van ‘gezaghebbende’ publicaties.
Door Sabrine Ingabire
Vroeger, toen ik nog geen journalist was, en nog niet wist dat ik dat wilde zijn, was ik erg onder de indruk van hoe de zogenaamde grote recensenten, van The Times, The Guardian, of The Atlantic, over kunst, en in het bijzonder over films konden schrijven. Zij spraken uitgebreid over cinematografie en camerawerk en kleuren en wisten de inspiratie achter iedere beslissing van de regisseur te benoemen. Hoe kon ik niet onder de indruk zijn? Het was alsof zij over een kennis beschikten waarover ik nooit zou kunnen beschikken. Hoeveel films zou ik moeten kijken voordat ik dat kon? Welke opleiding moest ik volgen om te weten dat de kleur blauw in deze ene film refereerde naar de kleur rood in deze andere film, gemaakt door een geheel andere persoon? Moest ik alle Tarantino-films zien, ze met elkaar kunnen vergelijken, en die dan ook kunnen vergelijken met alle Scorsese films?
Nu ik inmiddels alle Tarantino-films heb gezien en zelf recensies schrijf, is het zoeken van recensies na het kijken van een film, een aflevering van een serie, of het lezen van een boek, nog altijd het eerste dat ik doe. En als ik in mijn zoektocht naar recensies goede, lange analyses vind, ben ik het allergelukkigst. Daarna lees ik de reacties onder de artikelen en op de Facebookpagina’s en de (hopelijk heel lange) ‘discussion threads’ op Reddit of op the A.V. Club voor oudere series. Ik hoor je al denken – “waarom?” Dat heb ik mezelf ook afgevraagd. Ik denk omdat ik gefascineerd ben door de interpretatie van anderen: merkten we dezelfde dingen op? Wat vonden zij van deze ene scène? Haatten ze ook dat ene personage? Waarom (niet)? En wat zegt dit over hoe zij denken (en hoe anders ik zelf denk)? Bekijk het als een lesje sociologie met een hoge dosis (pop)cultuur-feitjes.
Hoewel ik ouder, en (ik hoop) wijzer ben, kan ik nog steeds genieten van recensies die mij het gevoel geven dat de duizenden uren achter mijn computer-, televisie-, bioscoop-, telefoon-, en destijds ook iPodscherm nooit genoeg zullen zijn om deze, vaak mannelijke, bijna altijd witte, recensenten, met hun immense kennis, te kunnen evenaren.
Misschien geniet ik er eigenlijk meer van, nu ik de meeste referenties begrijp en het gevoel heb dezelfde taal te spreken als de recensenten. Tegelijkertijd, weet ik nu, omdat ik, inderdaad, duizenden uren aan entertainment en kunst en recensies en analyses en reacties heb geconsumeerd en geanalyseerd, dat ik zulke recensies niet meer waardevol vind.
De voornaamste reden is dat ik deze vaak mannelijke, bijna altijd witte recensenten niet kan vertrouwen. Zij kunnen dan wel zeggen dat een werk goed is, of het beste werk van het jaar, of wat dan ook, dan nog kan het doordrenkt zijn met racisme of seksisme. Hoe vertrouw ik recensies wanneer hun morele maatstaven voor kunstwerken zo anders zijn? Ik geloof wel degelijk dat een cishetero man zich niet stoort aan het alomtegenwoordige seksisme en de occasionele transfobie in How I Met Your Mother (2005–2014) of dat een witte Westerse persoon zich niet ergert aan het alomtegenwoordige oriëntalisme en het fetisjisme in Three Thousand Years of Longing (2022). Nou ja – misschien stoort het ze wel een beetje, maar niet genoeg om te zeggen of te vinden dat die werken hierdoor aanzienlijk slechter zijn. Als ze überhaupt zien dat er een probleem is.
Begrijp me niet verkeerd: ik geloof niet dat onze morele maatstaven 1:1 gelijk moeten zijn opdat ik een recensie waardevol zou vinden. Maar weten dat de recensent en ik in ieder geval dezelfde algemene morele waarden hebben, zorgt dat ik hun oordeel ten minste een beetje kan vertrouwen. Weet je wel, dat racisme en seksisme slecht zijn, bijvoorbeeld. Dat racisme of seksisme kunnen voorkomen in de kunst, als ze een functie hebben, maar dat het zelfs dan (of net dan) de nodige voorzorg behoeft. Deze algemene morele waarden zijn namelijk de lens waarmee de recensent de kunstwerken zal analyseren, en waarmee die dus zal bepalen of ze goed zijn of niet. Of ze klassiekers worden, of niet. Of ze onderdelen van de canon worden, of niet.
Omdat ik dit gesprek al met collega-journalisten heb gevoerd, weet ik dat velen – en, ja, deze ‘velen’ zijn vaak mannelijke, en bijna altijd witte mensen – vinden dat morele maatstaven niets te maken hebben met hoe goed kunst is en dus niet in recensies moeten voorkomen: het moet gaan over het werk zelf, niet ‘over de politiek’.
Het idee is namelijk dat je als recensent zo ‘neutraal’ of ‘objectief’ mogelijk moet zijn. Dezelfde journalisten – en kranten, magazines en platformen – die geloven dat je neutraal en objectief kan zijn als verslaggever of interviewer, zijn ook diegenen die geloven dat het mogelijk is om ‘zo neutraal of objectief mogelijk’ te zijn bij het recenseren. Witte mensen geloven namelijk dat het mogelijk is zichzelf weg te cijferen bij het geven van een mening, en geloven ook dat zij de enige mensen zijn die in staat zijn dat te doen. (Ga eens na hoeveel niet-witte recensenten regelmatig schrijven voor je lievelingspublicaties: het zijn er niet veel.)
Uit ervaring weet ik dat mainstreamkranten, de zogenaamde ‘grote’ en ‘beste’, zij die de recensies schrijven die uitgeverijen op de achterkant van boeken plaatsen, het liefst wegblijven van woorden als ‘racisme’, ‘seksisme’, ‘homofobie’, ‘islamofobie’ of ‘transfobie’ om een werk te beschrijven. Maar hoe kan je werken recenseren als je niet feitelijk mag benoemen wat er mis is met deze werken, of hun makers, die beide ongetwijfeld beïnvloed zijn door de maatschappij waarin ze leven? Een maatschappij waarin -ismen en -fobieën helaas alomtegenwoordig zijn?
Dit komt door het feit dat sommige kritiek wordt beschouwd als neutraal en objectief, en andere kritiek niet. Zij die geloven neutraal te kunnen zijn, geloven dat het objectief is om te zeggen dat een film niet goed is, omdat het camerawerk niet goed was, omdat het acteerwerk niet pakkend genoeg was, of omdat het niet voldoet aan de ‘regels’ van het genre, maar dat het ‘gekleurd’ is te zeggen dat een film niet goed was, omdat de witte personages te vaak en te onnodig het n-woord zeggen (here’s looking at you, Tarantino) of omdat er geen vrouwen zijn in de hoofdrol, en zij die er zijn, oppervlakkige plot devices zijn (here’s looking at you, Scorsese). Maar is het niet gekleurd om te zeggen dat een racistische of seksistische film een meesterwerk is? En mag een film met imperfecte techniek niet positiever worden beoordeeld als die erin slaagt om juist niét racistisch of seksistisch te zijn?
Zo krijg je dus de culturele canon zoals we die nu kennen. Waarbij de beste films, series, boeken, albums, volgens zogenaamde objectieve mensen, vaak werken zijn die visueel prachtig zijn – of heel erg slim geregisseerd werden – of meesterlijk werden geschreven – of met ongelooflijke bassolo’s, maar die, als je naar de inhoud kijkt, doordrongen zijn met alle -ismes en -fobieën die je kunt bedenken. Deze zijn de standaarden waaraan makers moeten voldoen om als ‘goed’ of ‘excellent’ gezien te worden – hierdoor hoeven makers nooit te groeien of ‘mee te gaan met de tijd’ (voor zover ‘de tijd’ meegaat met de tijd) wat betreft moraliteit. Behalve dat zwarte makers, zoals ik, wél worden verwacht iets zinnigs over de maatschappij te zeggen met hun kunst, bovenop alle andere eisen over de vorm en de techniek, voordat we als echt voortreffelijk worden gezien. Ik geloof dat het nodig is om al deze criteria in overweging te nemen bij het beoordelen van een kunstwerk. Ook geloof ik dat het belangrijk is te beseffen dat ook zogenaamde objectieve standaarden, niet objectief zijn. Dat storytelling en de manier waarop men naar de wereld kijkt – en men dit vertaalt in kunst – cultureel bepaald zijn. Zo kan een roman die geankerd is in de Afrikaanse traditie en manier van storytelling meesterlijk geschreven zijn, zonder dat het voldoet aan de Westerse normen van wat ‘meesterlijk’ is, en kan een film, die ‘visueel prachtig’ is volgens de normen die toegepast worden door de grote filmfestivals, niet prikkelend zijn voor zij die door een andere lens naar de wereld kijken. (De zogenaamde niet-objectieve-recensenten.)
Ik verheug me daarom op het nieuwe platform Paars Paars, ‘voor recensies en reflecties voor en door Blackity Black kunstenaars, makers, schrijvers, dichters, all round creators en denkers’. Ik kan niet wachten om, net als wanneer ik de artikelen lees op Africa is a Country, een platform met ‘opinies, analyses, en nieuwe literatuur over en van linkse Afrikanen’, het grondig oneens te zijn met de recensent – maar wel om de juiste redenen. Omdat ik het camerawerk wel meesterlijk vond, of omdat dat ene personage volgens mij wel grappig was, of omdat de gitaarsolo mij emotioneel niet raakte – en niet omdat ik vind dat de recensent te lage standaarden van ‘voortreffelijkheid’ toepast.
Want, daar gaat het eigenlijk over: enerzijds over recensenten met – voor mij – onbetrouwbare morele maatstaven, en anderzijds over de te lage standaarden die toegepast worden op witte makers, in het bijzonder op witte cismannen.
Hoe vaak wordt er niet achter betekenis gezocht bij zwarte kunst, ook als die er niet is? Lange, lange, analyses over racisme en onderdrukking en seksisme en de betekenis van het kunstwerk en de context waarin dat is gemaakt en over de maatschappelijke impact ervan, door witte journalisten en door de zwarte freelancers die de witte kranten en platformen speciaal voor deze gelegenheid hebben uitgenodigd. Even tussen ons: ik genoot van alle think pieces, maar Us (2019) van regisseur Jordan Peele was misschien geen allegorie over maatschappelijke kwaden – misschien was het gewoon een horrorfilm met zwarte hoofdpersonages.
Kijk, ik geloof sowieso niet dat witte mensen de meest geschikte mensen zijn om zwarte kunst te recenseren of te analyseren, maar de manier waarop onze kunst wordt geanalyseerd, ook wanneer we luchtige (horror)films willen maken, zo ook moet men de kunst van witte mensen analyseren: wat zegt dit werk over de maatschappij? Wat zegt het over de maker? Wat zegt de nicht van de stiefzus van de oom van de maker over datgene waarover men denkt dat het kunstwerk gaat?
Want de werken van witte mensen zeggen ook iets over de maatschappij – zeker in een maatschappij die zo veel belang hecht aan de werken en meningen en levens van witte mensen. Ook de werken die zo vastberaden zijn te doen alsof ze in een vacuüm bestaan, eisen een plek op in hun samenleving en cultuur, en verdienen het in deze context gezien en geanalyseerd te worden. Het liefst door mensen die deze maatschappij willen en kunnen begrijpen en analyseren. En als deze recensenten daarbij ook weten dat de kleur blauw in deze ene film refereert naar de kleur rood in deze andere film, gemaakt door een geheel andere persoon – dan ben ik het allergelukkigst.
Sabrine Ingabire is journalist en schrijfster. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim / Dipsaus. In 2016 publiceerde zij haar eerste YA fiction Le chemin vers le bonheur (2016). Ook heeft zij een bijdrage geleverd aan, onder meer, de bloemlezingen Zwart: Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen (2018), Being (Imposed Upon) (2020, co-curator) en Liberté, Egalité, Beyoncé (2021).