Sabrine Ingabire vraagt zich af waarom we anno 2023 blijven verlangen naar erkenning van witte mensen en witte instituten en benadrukt dat ons succes er anders uit kan zien als we succes en erkenning anders zouden definiëren; gebaseerd op daden en niet op titels en prijzen. Sabrine is journalist, hoofdredacteur van Lilith Magazine en schrijfster bij Uitgeverij Pluim / Dipsaus. Zij schrijft exclusief voor Dipsaus een tweewekelijkse column.
Door Sabrine Ingabire
Toen ik nog redacteur was bij NRC, lokte ik bijna altijd dezelfde reacties op, wanneer ik Nederlandse of Belgische mensen terloops vertelde waar ik werkte, welke functie ik er had, en in welke hoedanigheid. Hun ogen werden groter, en hun houding opener. Ze waren altijd zodanig onder de indruk – van de krant, van mijn redacteur-zijn, van mijn vast contract – dat ze er vriendelijker van werden. In België overkwam me hetzelfde toen ik anderhalf jaar lang een column had in De Morgen. Al snel besefte ik dat deze woorden bijna magisch waren en de sleutel waren om als Zwarte persoon menselijker te worden behandeld. Dit fenomeen was niet nieuw, want op de middelbare school gebeurde hetzelfde wanneer mensen ontdekten dat ik Grieks-Latijn-Wiskunde volgde, het Vlaamse equivalent van een gymnasiumopleiding. Ik had gehoopt dit effectief op de schoolbanken achter me te laten.
Wat mij echter verbaasde, was dat de menselijkere behandeling niet ophield omdat ik ontslag had genomen van mijn column of van mijn baan. Het feit alleen al dat ik het ooit had gedaan en vrijwillig afstand had gedaan van deze titels (voor zover door racisme afgewonden beslissingen vrijwillig kunnen zijn), verhief me nog steeds boven de meest andere “Zwarten” voor niet-Zwarte mensen.
Nu, het maakt op zich niet zo veel uit; we weten allemaal goed genoeg hoe messy witte en andere niet-Zwarte mensen zijn. Ik schreef in mijn vorige columns uitvoerig over hoe die menselijkheid wordt verleend wanneer je kunt meepraten over witte klassieke films, series, boeken en filosofen. Dit gedrag is een voortzetting daarvan en had me eigenlijk in geen enkel opzicht mogen verbazen.
Waar het mij om gaat, is dat ik een gelijkaardig gedrag bij Zwarte mensen opmerkte. Ik geloof sowieso niet dat we überhaupt zo onder de indruk zouden moeten zijn van titels, maar als we dat wel gaan doen, waarom wegen witte titels dan zwaarder? Waarom worden ook onze ogen groter en de houding opener wanneer ik vertel over mijn vorige banen, maar niet wanneer ik vertel dat ik een column heb bij Dipsaus en hoofdredacteur ben van Lilith Magazine? Deze laatste twee zijn wat mij betreft zo veel indrukwekkender. Want, hoe ongelooflijk is het dat deze niet-witte vrouwen, in dit misogyne, racistische, en misogynoiristische medialandschap zulke platformen hebben kunnen oprichten én zich staand hebben kunnen houden? Wat een prestatie is het dat ze zo toegewijd zijn aan hun missie dat ze, ongesubsidieerd en daardoor bijna zonder budget, naast hun andere banen, beslissen om zich in te zetten voor een maatschappij waarin gemarginaliseerde makers ook waardige platforms krijgen? Voor een plek in het vijandige medialandschap waarin ons werk met de nodige kritische houding wordt benaderd, maar ons wezen ook gerespecteerd wordt?
Als ik mijn huidige werk vergelijk met het werk dat ik als NRC-redacteur met een De Morgen column verrichte, zie ik dat mijn werk nu exponentieel moeilijker én waardevoller is.
En ik moet hier eerlijk zijn: als ik in bepaalde kringen ben – lees: witte omgevingen, met ‘belangrijke’ mensen – die ik instinctief wil imponeren, heb ik ook de neiging om alleen mijn mainstream achievements te noemen. Bijvoorbeeld door te zeggen dat mijn roman bij uitgeverij Pluim verschijnt, en dat het pas later bij me opkomt om toe te voegen dat het een samenwerking met Dipsaus is – terwijl die samenwerking met Dipsaus juist de doorslaggevende factor was om überhaupt bij Pluim te tekenen.
Aan de basis van ons gedrag ligt, geloof ik, die eeuwige nood om gezien, erkend, geliefd, omarmd, aanvaard en geprezen te worden door witte mensen; over het algemeen door witheid. Diezelfde nood herkende ik vorige week terwijl ik eindeloze thinkpieces en lange Twitter-threads diagonaal las over de Oscars. We waren verontwaardigd omdat Angela Bassett geen Oscar heeft gewonnen voor Black Panther II: Wakanda Forever (2022), ontroerd omdat Michelle Yeoh als eerste Aziatische en tweede vrouw van kleur de Oscar voor ‘best leading actress’ won voor haar rol in Everything, Everywhere, All At Once (2022). Dingen waar ik me vroeger ook druk om maakte. De laatste jaren vraag ik me echter steeds af: waarom? Waarom geven we hierom? Ook wij, die beweren antikapitalistisch en ‘bewust’ te zijn?
In 2020 interviewde ik Daniel Kaluuya en Jodie Turner-Smith naar aanleiding van de release van de film Queen & Slim. We spraken kort over datgene wat ik in mijn vorige column besprak; het recht om middelmatig te zijn als Zwarte persoon. Ik citeer even:
Turner-Smith: „Kijk maar naar deze film. Die was niet gemaakt als Get Out niet zo voortreffelijk was geweest. Dat heeft te maken met alle vooroordelen over kwaliteit of universaliteit van zwarte films. Dus ook al zouden we middelmatig willen zijn, dat gaat niet.”
Voelden jullie druk bij het maken van deze film?
Kaluuya: „Ja, want als deze film niet succesvol is, betekent het dat de zwarte filmers na ons minder kansen en middelen krijgen om hun film te maken. Ik denk niet dat witte filmers diezelfde druk ervaren. Het voelt alsof wij onze hele gemeenschap dragen, en dat is geweldig, maar…”
Turner-Smith: „Waarom mogen wij niet gewoon zijn?”
Veel Zwarte makers herkennen het gevoel dat Kaluuya en Turner-Smith beschrijven. Ook Jordan Peele beschreef het in een interview in het tijdschrift Time. Peele vertelde dat hij Get Out kon maken doordat films als Straight Outta Compton (2015) zo veel opbrachten dat Hollywood moest toegeven dat ook Zwarte films ‘universeel’ genoeg kunnen zijn om een box office succes te zijn. Als Zwarte persoon met een functie, titel of positie die doorgaans niet door Zwarte mensen wordt bekleed, weet je dus heel goed dat je niet als individu bestaat – je bestaat als vertegenwoordiger van je gemeenschap. Bovendien is de kans heel groot dat je er, zonder de verwezenlijkingen van anderen, van zij die jou voor gingen, niet zou zijn geraakt. Zelfs als je de eerste bent, zoals ik dat vaak was, realiseer je je hopelijk dat je voortbouwt op het werk van andere ‘eerstes’, van andere ‘enigen’, van andere ‘voortreffelijke mensen’. Zonder hen was je er waarschijnlijk niet geraakt, en anderen zullen er ook niet snel komen als jij niet voortreffelijk (genoeg) bent. Let wel: zelfs als je – volgens hun normen – voortreffelijk bent (geweest), betekent dat niet dat anderen (sneller) zullen volgen. Zo was er bijna 40 jaar tussen de eerste en de tweede Zwarte ‘best leading actor’ winnaars bij de Oscars. En Halle Berry is tot vandaag de eerste en enige Zwarte ‘best leading actress’ winnares. Maar als je – volgens hun normen – niet voortreffelijk bent, wordt het bijna onwaarschijnlijk. Als Zwarte persoon faal je namelijk op collectieve titel, en ben je succesvol op persoonlijke titel.
Het is dus niet onlogisch om blij te zijn als onze mensen of onze werken succesvol zijn, of verontwaardigd te zijn als ons harde werk niet erkend wordt. Maar hoe definiëren we succes en door wie willen we erkend worden? Bijvoorbeeld, Black Panther II was enorm populair, viel in de prijzen en bracht wereldwijd 850 miljard dollar op. Angela Bassett’s carrière begon meer dan dertig jaar geleden, ze is erg geliefd en gerespecteerd door de Zwarte gemeenschap en ze heeft in al die jaren zestien NAACP-awards gewonnen – waaronder één voor Black Panther II. Ook Michelle Yeoh heeft een bijzondere acteercarrière achter de rug; haar talent wordt al enkele decennia erkend en bekroond door de Chinese – en Oost-Aziatische in de bredere zin – filmwereld, ze heeft een indrukwekkende internationale reputatie. Ze zijn succesvol, hun harde werk wordt erkend.
Begrijp me niet verkeerd: ik gun ze alle Oscars en nog meer. Wat ik me echter afvraag me is: waarom willen wij deze prijzen, juist deze erkenning in deze vorm, zo graag voor hen? En indirect dus ook voor onszelf – aangezien de meeste thinkpieces en Twitter-threads doorgaans voortvloeien uit onze eigen projecties? Als het financieel bewijs er is – dé maatstaf om meer Zwarte werken te mogen maken – en je geprezen en gedragen wordt door je eigen gemeenschap, wat maakt het dan uit wat een racistische witte instelling van je vindt? Zoals Madeline Leung Coleman, E. Alex Jung en Alison Willmore in New York Magazine opmerken, is het vreemd dat Yeoh, die groot werd dankzij Hong Kong Cinema, zich tijdens haar acceptatiespeech zo dankbaar heeft opgesteld – of moeten opstellen – tegenover een instituut dat haar werk veel eerder had moeten bekronen. Keer op keer hebben de Oscars, de Grammy’s en de andere grote Amerikaanse awards die ook hier worden beschouwd als zijnde ‘de belangrijkste’ ons uitgesloten. Bewezen dat we er niet toedoen. Beloofd beter te zijn, om dat vervolgens niet te zijn. Toch juichen we elke keer als diezelfde instellingen ons één keer om de zoveel tijd een prijs gunnen.
Zo juichen we ook wanneer één van ons in 2023 de eerste wordt in een bepaalde functie, titel of positie. Maar is het niet tragisch anno 2023 de eerste watdanook te moeten zijn? Waarom snakken we zo naar de erkenning van zij die ons blijven beledigen? En als die erkenning er dan is, waarom noemen we die als eerste op wanneer we praten over wie we zijn? Is het niet voldoende om een (meervoudige) NAACP-winnaar te zijn, zoals Angela Bassett? Is dat niet indrukwekkend genoeg? En gaan we echt, ieder jaar weer, verontwaardigde opiniestukken hierover schrijven? Of ontroerde opiniestukken, wanneer we wél winnen of gezien worden? Of… of… of?
Bij het schrijven van deze column moest ik denken aan de discussie van deze zomer, toen iemand op Twitter zei dat het vreemd was dat mensen beweerden dat Keke Palmer haar doorbraak kende dankzij de film Nope (2022), terwijl ze in Zwarte huishoudens al decennia bekend en geliefd was. Iemand anders merkte op dat het interessant zou zijn om Keke’s carrière te vergelijken met die van Zendaya, die (volgens die Twitteraar) vanwege haar lichtere huidskleur succesvoller is. Wat ik interessant vond, is dat dit net als onze blijdschap, trots of verontwaardiging over mainstream awards, belangrijke functies of pioniersposities, wel degelijk een terechte opmerking is. Zendaya heeft inderdaad meer erkenning in mainstream Hollywood, en dat is waarschijnlijk het gevolg van colorisme. Net als hoe het inderdaad jammer is als ons talent niet universeel erkend wordt, of hoe het inderdaad indrukwekkend is als één van ons als eerste op een belangrijke functie geraakt – het vraagt onmeetbare tijd, talent en mentale kracht.
De Twitteraar vergeet echter dat de wereld zoveel groter en breder is dan mainstream Hollywood. Dat Keke misschien helemaal geen carrière wilde zoals die van Zendaya. Dat voor ons ‘succes’ er anders uit kan zien, dat we ook trots (en zelfs trotser!) kunnen zijn op prestaties die niet door witte mensen zijn goedgekeurd.
En in een ideale wereld zou zelfs dat er niet eens toedoen. Zouden we ‘succes’ en ‘erkenning’ anders definiëren. Zou het niet gaan over titels en prijzen, ook al zijn het onze titels en prijzen. Zou het gaan om mensen, hun daden, of ze rechtvaardig zijn of niet, of ze empathisch zijn of niet, of ze oprecht zijn of niet. Want zelfs de plek die status heeft in onze gemeenschappen is een schadelijk gevolg van hetzelfde kapitalistisch systeem dat ons als zielige, wanhopige mensen laat juichen en huilen met de instituten die ons geen menselijkheid gunnen.
Al enkele jaren stel ik me, wanneer mogelijk, voor zonder mijn white stamps of approval op te sommen. Ik ben Sabrine Ingabire, journaliste en schrijfster. Ik en mijn mensen weten wie ik ben; dat is genoeg. En als het relevant is in het gesprek, zullen we mijn indrukwekkende cv vast bespreken. Maar ik wil mezelf niet meer bewijzen en ik wil niet meer geconfronteerd worden met de grote ogen en open houding. De conditionele menselijkheid hoef ik ook niet. Sinds december vind ik een rust en vrijheid in ‘Sabrine Ingabire, Lilith Magazine-hoofdredacteur en Dipsaus-columniste’ die ik destijds nooit zou hebben kunnen vinden in ‘Sabrine Ingabire, NRC-redacteur en De Morgen-columniste’. Misschien was ik destijds net iets te trots op die positie, als eerste, als enige. Ik wil geloven dat ik nu wijzer ben. Toch zou ik, in mijn ideale wereld, niet worden omschreven door een titel, functie, of positie. Ik zou, gewoon, Sabrine Ingabire zijn, Ingabire Sabrine, eigenlijk, als we minder koloniaal willen zijn, dochter van het continent en de voorouders, grappig, koppig, zorgzaam, egocentrisch, grappig (2x), een beetje gebroken, en toch heel, speels, briljant, sterk, zacht, mens.
Sabrine Ingabire is journalist hoofdredacteur van Lilith Magazine en schrijvster. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim / Dipsaus. In 2016 publiceerde zij haar eerste YA fiction Le chemin vers le bonheur (2016). Ook heeft zij een bijdrage geleverd aan, onder meer, de bloemlezingen Zwart: Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen (2018), Being (Imposed Upon) (2020, co-curator) en Liberté, Egalité, Beyoncé (2021).