Grâce Ndjako bespreekt ‘De leugens die ons binden’, het nieuwste boek van de Brits-Ghanese filosoof Kwame Anthony Appiah (bekend van zijn werk ‘Cosmopolitanism’). Het boek verscheen vorig jaar in het Engels met de titel: ‘The Lies That Bind. Rethinking Identity. Creed, Country, Color, Class, Culture’.
Door Grâce Ndjako
Zoals de Engelse titel al verraadt, gaat het boek over het hedendaagse identiteitsvraagstuk, een vraagstuk waar veel politieke discussies van de afgelopen jaren door zijn gekenmerkt. Appiah maakt in de inleiding duidelijk wat hij met dit boek beoogt; het bespreken van de ideeën die vorm hebben gegeven aan de hedendaagse opkomst van identiteit. Hij wil op deze manier de lezer doen inzien wat de fouten zijn die wij maken ten aanzien van identiteit. Hij wil aan de publieke discussie over identiteit bijdragen door onze veronderstellingen hierover aan de kaak te stellen. Volgens Appiah zouden onze voorstellingen over identiteit niet alleen niet behulpzaam zijn, maar vooral ook fout. Onze veronderstellingen zijn volgens hem een erfenis van manieren van denken uit de negentiende eeuw, en hij acht het tijd deze te onderwerpen aan het intellectuele gedachtegoed van de eenentwintigste eeuw. Het eerste hoofdstuk gaat in op deze veronderstellingen over identiteiten, om vervolgens in te gaan op waar identiteiten door worden gekenmerkt en hoe ons denken erover is ontstaan. Hij richt zich in de rest van het boek op vijf verschillende identiteiten: geloof, land, kleur, klasse en cultuur. Het boek is zo opgebouwd dat hij aan iedere identiteit een hoofdstuk wijdt en daarbij probeert aan te tonen hoe wij bij elk van deze identiteiten steeds in dezelfde fout vervallen. De belangrijkste fout die we volgens hem maken is geloven dat elke identiteit in de kern een diepe overeenkomst vertoont met de mensen die door de identiteit zijn verbonden.
Geen nieuwe inzichten
Hij slaagt er echter niet in zijn doel te bewerkstelligen, juist doordat hij niet ingaat op hedendaagse denkbeelden over identiteit. In het eerste hoofdstuk denkt hij ons iets bij te brengen over identiteit door te stellen dat het essentialistisch is. Hij legt uit dat men meer geneigd is om groepen waarover men negatieve gedachten heeft tot een essentie te herleiden, en meer geneigd is om negatieve gedachten te hebben over groepen die men tot een essentie heeft herleid. Hij benadrukt dat essentialisme ten aanzien van identiteiten meestal onjuist is, dat er geen innerlijke essentie is die verklaart waarom mensen met een bepaalde sociale identiteit zijn zoals ze zijn. Dit zijn niet bepaald nieuwe inzichten; je zou eigenlijk kunnen zeggen dat het een open deur is. Zo ook de notie dat er geen biologische basis voor het idee van ras is, dat culturele identiteiten veelal zijn gebaseerd op een mythe waardoor termen als ‘westers’ en ‘Europeaan’ geen objectieve benamingen zijn. Ik vraag me dan ook af wie hij hiermee wenst te overtuigen.
Dat mensen niet tot één bepaalde identiteit te reduceren zijn en identiteiten niet terug te voeren zijn naar één essentie die voor iedereen binnen de groep zou opgaan, werd door Franse existentialisten in de 20e eeuw al samengebracht in een slogan waarmee het beroemd werd: “l'existence précède l'essence”. Existentie (bestaan) gaat vooraf aan essentie.
Waarbij echter ook hier werd erkend dat wanneer men wordt onderdrukt vanwege het opgelegd krijgen van een bepaalde identiteit, het niet anders kan dan dat men zich bewust wordt van deze identiteit om uiteindelijk deze onderdrukking te kunnen bestrijden. Het is binnen een dergelijke context dan ook normaal dat er specifieke banden van solidariteit ontstaan tussen mensen die deze specifieke situatie delen.
Het huidige discours
Het idee is niet nieuw, en de inzet van het huidige discours over identiteit ook niet. Namelijk dat er niet wordt beweerd dat zogenaamde rassen, culturen, religies een essentie zouden bevatten die alle leden binnen de groep zouden bezitten. In plaats daarvan wordt er gekeken naar machtsverhoudingen als gevolg van de verschillende manieren waarop groepen geracialiseerd en gepositioneerd worden binnen de samenleving waar zij deel van uitmaken, en organiseert men zich rondom deze gedeelde realiteiten. Zo stelt Barbara Smith van de Combahee River Collective (een collectief dat de term ‘identiteitspolitiek’ bedacht, maar vreemd genoeg nergens wordt vermeld in het boek):
“We were marginzalized in Black contexts. We were marginalized and not understood in white feminist or women’s liberation contexts. We needed to have a place of our own. We needed to have a place where we could define our political priorities and act upon them. And that’s where identity politics come from.”
Zoals gezegd benoemt Appiah de Combahee River Collective niet, noch maakt hij serieus werk van het hedendaagse discours dat mede dankzij hen is ontstaan. Hij presenteert de lezer daarentegen versimpelde en achterhaalde ideeën over identiteiten waar het binnen het huidige discours niet meer om draait, om daar vervolgens erover te kunnen zeggen dat het onvolledig is. Dit gebrek aan serieus engagement met het huidige discours rondom identiteit, en de concepten die daaruit zijn voortgebracht, zorgt ervoor dat hij geen originele en verrijkende bijdrage weet te brengen aan het debat. Hij herhaalt uiteindelijk het kosmopolitische verhaal waar hij bekend mee is geworden en dat leidt tot oppervlakkige besprekingen van concepten als ‘culturele toe-eigening’.
Intersectionaliteit
In het eerste hoofdstuk bespreekt hij verder Kimberlé Crenshaw’s notie van intersectionaliteit kort, om er in de rest van het boek verder niet veel meer mee te doen. De term valt zelfs verder niet meer. Terwijl ‘intersectionaliteit’ binnen het huidige discours een sleutelbegrip is, is het discours over ieder van deze vormen van identiteit al veel verder dan hoe het in zijn boek wordt gepresenteerd. Had hij intersectionaliteit meegenomen in deze hoofdstukken dan waren een aantal van zijn op- en aanmerkingen over deze identiteitsvormen overbodig gebleken, omdat dit met behulp van intersectionaliteit als analysemodel al wordt besproken. Zo had hij dan niet hoeven te benadrukken dat etno-raciale ongelijkheid niet de enige sociale ongelijkheid is of dat er binnen een zogenaamde ras ook statushiërarchieeën bestaan als kritiek op het hedendaagse denken over identiteit.
Eén aspect waarin het boek wel serieus werk van maakt is de vertaling van Maarten Polman. In het boek wordt de Engelse term ‘Negroes’ onvertaald gelaten, en niet naar het Nederlandse n-woord vertaald. Het afgelopen jaar is onder andere in het NRC en in de Nederlandse Boekengids door schrijfster Neske Beks geschreven over de problematische aspecten van het vertalen van dit specifieke woord. Polman geeft hiermee gehoor aan het debat. Een ontwikkeling die ik ook graag bij andere vertalers zou willen zien.
Grâce Ndjako studeerde Filosofie en Politicologie in Amsterdam en Parijs. Tijdens haar studie heeft zij zich vooral bezig gehouden met postkoloniale kwesties. Ze is momenteel onderwijsassistent niet-Westerse filosofie aan de Universiteit van Amsterdam.